Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans
partecipare
Lui sta partecipando alla gara.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
saltare
Ha saltato nell’acqua.
springen
Hij sprong in het water.
stare in piedi
L’alpinista sta in piedi sulla cima.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
trasportare
Il camion trasporta le merci.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
incontrare
Gli amici si sono incontrati per una cena condivisa.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
seguire
Il mio cane mi segue quando faccio jogging.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
spingere
L’auto si è fermata e ha dovuto essere spinta.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
guidare
Lui guida la ragazza per mano.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
pensare fuori dagli schemi
Per avere successo, a volte devi pensare fuori dagli schemi.
out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
esigere
Ha esigito un risarcimento dalla persona con cui ha avuto un incidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
conoscere
Lei non conosce l’elettricità.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.