Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

esercitare
Lei esercita una professione insolita.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.

ascoltare
Lei ascolta e sente un rumore.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.

sposarsi
La coppia si è appena sposata.
trouwen
Het stel is net getrouwd.

controllare
Lui controlla chi ci abita.
controleren
Hij controleert wie daar woont.

saltare
Ha saltato nell’acqua.
springen
Hij sprong in het water.

cancellare
Il contratto è stato cancellato.
annuleren
Het contract is geannuleerd.

accadere
Nelle sogni accadono cose strane.
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.

sopportare
Lei può a malapena sopportare il dolore!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!

licenziare
Il capo lo ha licenziato.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.

esercitare autocontrollo
Non posso spendere troppo; devo esercitare autocontrollo.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.

completare
Puoi completare il puzzle?
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
