Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/84365550.webp
trasportare
Il camion trasporta le merci.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
cms/verbs-webp/57574620.webp
consegnare
Nuestra figlia consegna giornali durante le vacanze.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
cms/verbs-webp/95056918.webp
guidare
Lui guida la ragazza per mano.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
cms/verbs-webp/130770778.webp
viaggiare
A lui piace viaggiare e ha visto molti paesi.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
cms/verbs-webp/67035590.webp
saltare
Ha saltato nell’acqua.
springen
Hij sprong in het water.
cms/verbs-webp/66441956.webp
annotare
Devi annotare la password!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
cms/verbs-webp/122470941.webp
inviare
Ti ho inviato un messaggio.
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
cms/verbs-webp/65840237.webp
inviare
La merce mi verrà inviata in un pacco.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
cms/verbs-webp/102114991.webp
tagliare
Il parrucchiere le taglia i capelli.
knippen
De kapper knipt haar haar.
cms/verbs-webp/62000072.webp
passare la notte
Stiamo passando la notte in macchina.
overnachten
We overnachten in de auto.
cms/verbs-webp/120655636.webp
aggiornare
Oggi devi costantemente aggiornare le tue conoscenze.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
cms/verbs-webp/25599797.webp
abbassare
Risparmi denaro quando abbassi la temperatura della stanza.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.