Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

servire
Il cameriere serve il cibo.
serveren
De ober serveert het eten.

vedere
Puoi vedere meglio con gli occhiali.
zien
Je kunt beter zien met een bril.

mescolare
Il pittore mescola i colori.
mengen
De schilder mengt de kleuren.

abbassare
Risparmi denaro quando abbassi la temperatura della stanza.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.

presentare
Sta presentando la sua nuova fidanzata ai suoi genitori.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

lasciare fermo
Oggi molti devono lasciare ferme le loro auto.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

scrivere ovunque
Gli artisti hanno scritto su tutta la parete.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.

incontrarsi
È bello quando due persone si incontrano.
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.

offrire
Cosa mi offri per il mio pesce?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?

risparmiare
Puoi risparmiare sui costi di riscaldamento.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

partorire
Lei partorirà presto.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
