Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/121670222.webp
suivre
Les poussins suivent toujours leur mère.
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
cms/verbs-webp/120624757.webp
marcher
Il aime marcher dans la forêt.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
cms/verbs-webp/116932657.webp
percevoir
Il perçoit une bonne pension à la retraite.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
cms/verbs-webp/101630613.webp
fouiller
Le cambrioleur fouille la maison.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
cms/verbs-webp/111160283.webp
imaginer
Elle imagine quelque chose de nouveau chaque jour.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
cms/verbs-webp/118008920.webp
commencer
L’école commence juste pour les enfants.
beginnen
School begint net voor de kinderen.
cms/verbs-webp/105623533.webp
devoir
On devrait boire beaucoup d’eau.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
cms/verbs-webp/106088706.webp
se lever
Elle ne peut plus se lever seule.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
cms/verbs-webp/119520659.webp
évoquer
Combien de fois dois-je évoquer cet argument?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
cms/verbs-webp/8451970.webp
discuter
Les collègues discutent du problème.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
cms/verbs-webp/93031355.webp
oser
Je n’ose pas sauter dans l’eau.
durven
Ik durf niet in het water te springen.
cms/verbs-webp/87142242.webp
pendre
Le hamac pend du plafond.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.