Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

apporter
Le messager apporte un colis.
brengen
De koerier brengt een pakketje.

éviter
Il doit éviter les noix.
vermijden
Hij moet noten vermijden.

connaître
Elle ne connaît pas l’électricité.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.

envoyer
Les marchandises me seront envoyées dans un paquet.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.

sortir
Qu’est-ce qui sort de l’œuf ?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?

construire
Quand la Grande Muraille de Chine a-t-elle été construite?
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?

passer la nuit
Nous passons la nuit dans la voiture.
overnachten
We overnachten in de auto.

attendre
Elle attend le bus.
wachten
Ze wacht op de bus.

couvrir
Elle couvre son visage.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.

percevoir
Il perçoit une bonne pension à la retraite.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.

annuler
Il a malheureusement annulé la réunion.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
