Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/61806771.webp
apporter
Le messager apporte un colis.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
cms/verbs-webp/118064351.webp
éviter
Il doit éviter les noix.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
cms/verbs-webp/40477981.webp
connaître
Elle ne connaît pas l’électricité.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
cms/verbs-webp/65840237.webp
envoyer
Les marchandises me seront envoyées dans un paquet.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
cms/verbs-webp/56994174.webp
sortir
Qu’est-ce qui sort de l’œuf ?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
cms/verbs-webp/116610655.webp
construire
Quand la Grande Muraille de Chine a-t-elle été construite?
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
cms/verbs-webp/62000072.webp
passer la nuit
Nous passons la nuit dans la voiture.
overnachten
We overnachten in de auto.
cms/verbs-webp/118588204.webp
attendre
Elle attend le bus.
wachten
Ze wacht op de bus.
cms/verbs-webp/63244437.webp
couvrir
Elle couvre son visage.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
cms/verbs-webp/116932657.webp
percevoir
Il perçoit une bonne pension à la retraite.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
cms/verbs-webp/102447745.webp
annuler
Il a malheureusement annulé la réunion.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cms/verbs-webp/95543026.webp
participer
Il participe à la course.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.