Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
aimer
Elle aime vraiment son cheval.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
garder
Je garde mon argent dans ma table de nuit.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
partager
Nous devons apprendre à partager notre richesse.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
s’enfuir
Notre fils voulait s’enfuir de la maison.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
économiser
Mes enfants ont économisé leur propre argent.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
toucher
Le fermier touche ses plantes.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
réparer
Il voulait réparer le câble.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
marcher
Il aime marcher dans la forêt.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
embrasser
Il embrasse le bébé.
kussen
Hij kust de baby.
penser en dehors de la boîte
Pour réussir, il faut parfois penser en dehors de la boîte.
out-of-the-box denken
Om succesvol te zijn, moet je soms out-of-the-box denken.
rendre
Le chien rend le jouet.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.