Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

rifiutare
Il bambino rifiuta il suo cibo.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.

cavarsela
Lei deve cavarsela con poco denaro.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

limitare
Le recinzioni limitano la nostra libertà.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.

aggiungere
Lei aggiunge un po’ di latte al caffè.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.

trovare alloggio
Abbiamo trovato alloggio in un hotel economico.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.

dipingere
Lei ha dipinto le sue mani.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.

rimuovere
L’artigiano ha rimosso le vecchie piastrelle.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.

esprimersi
Lei vuole esprimersi con la sua amica.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.

partecipare
Lui sta partecipando alla gara.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.

cantare
I bambini cantano una canzone.
zingen
De kinderen zingen een lied.

votare
Gli elettori stanno votando sul loro futuro oggi.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
