Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/104302586.webp
ricevere indietro
Ho ricevuto il resto.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
cms/verbs-webp/117897276.webp
ricevere
Ha ricevuto un aumento dal suo capo.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
cms/verbs-webp/105224098.webp
confermare
Ha potuto confermare la buona notizia a suo marito.
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
cms/verbs-webp/101556029.webp
rifiutare
Il bambino rifiuta il suo cibo.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/79046155.webp
ripetere
Puoi ripetere per favore?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
cms/verbs-webp/121180353.webp
perdere
Aspetta, hai perso il tuo portafoglio!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
cms/verbs-webp/84847414.webp
prendersi cura
Nostro figlio si prende molta cura della sua nuova auto.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
cms/verbs-webp/125376841.webp
osservare
In vacanza, ho osservato molte attrazioni.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
cms/verbs-webp/49374196.webp
licenziare
Il mio capo mi ha licenziato.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
cms/verbs-webp/32180347.webp
smontare
Nostro figlio smonta tutto!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
cms/verbs-webp/82669892.webp
andare
Dove state andando entrambi?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
cms/verbs-webp/55788145.webp
coprire
Il bambino copre le sue orecchie.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.