Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/90321809.webp
spendere soldi
Dobbiamo spendere molti soldi per le riparazioni.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
cms/verbs-webp/25599797.webp
abbassare
Risparmi denaro quando abbassi la temperatura della stanza.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investire
In cosa dovremmo investire i nostri soldi?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
cms/verbs-webp/115520617.webp
investire
Un ciclista è stato investito da un’auto.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
cms/verbs-webp/119235815.webp
amare
Lei ama davvero il suo cavallo.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
cms/verbs-webp/1502512.webp
leggere
Non posso leggere senza occhiali.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
cms/verbs-webp/110401854.webp
trovare alloggio
Abbiamo trovato alloggio in un hotel economico.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
cms/verbs-webp/104302586.webp
ricevere indietro
Ho ricevuto il resto.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
cms/verbs-webp/105875674.webp
calciare
Nelle arti marziali, devi saper calciare bene.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
cms/verbs-webp/95938550.webp
portare con sé
Abbiamo portato con noi un albero di Natale.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
cms/verbs-webp/71260439.webp
scrivere a
Mi ha scritto la settimana scorsa.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
cms/verbs-webp/21529020.webp
correre verso
La ragazza corre verso sua madre.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.