Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/101556029.webp
rifiutare
Il bambino rifiuta il suo cibo.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/47062117.webp
cavarsela
Lei deve cavarsela con poco denaro.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
cms/verbs-webp/105854154.webp
limitare
Le recinzioni limitano la nostra libertà.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
cms/verbs-webp/130814457.webp
aggiungere
Lei aggiunge un po’ di latte al caffè.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
cms/verbs-webp/110401854.webp
trovare alloggio
Abbiamo trovato alloggio in un hotel economico.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
cms/verbs-webp/101742573.webp
dipingere
Lei ha dipinto le sue mani.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
cms/verbs-webp/77572541.webp
rimuovere
L’artigiano ha rimosso le vecchie piastrelle.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
cms/verbs-webp/15441410.webp
esprimersi
Lei vuole esprimersi con la sua amica.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
cms/verbs-webp/95543026.webp
partecipare
Lui sta partecipando alla gara.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
cms/verbs-webp/90643537.webp
cantare
I bambini cantano una canzone.
zingen
De kinderen zingen een lied.
cms/verbs-webp/119188213.webp
votare
Gli elettori stanno votando sul loro futuro oggi.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
cms/verbs-webp/110347738.webp
deliziare
Il gol delizia i tifosi di calcio tedeschi.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.