Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
lasciare fermo
Oggi molti devono lasciare ferme le loro auto.
cms/verbs-webp/123367774.webp
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
ordinare
Ho ancora molti documenti da ordinare.
cms/verbs-webp/90321809.webp
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
spendere soldi
Dobbiamo spendere molti soldi per le riparazioni.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
amare
Lei ama davvero il suo cavallo.
cms/verbs-webp/61575526.webp
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
fare spazio
Molte vecchie case devono fare spazio per quelle nuove.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
chiedere
Lui le chiede perdono.
cms/verbs-webp/68561700.webp
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
lasciare aperto
Chi lascia le finestre aperte invita i ladri!
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
giocare
Il bambino preferisce giocare da solo.
cms/verbs-webp/41918279.webp
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
scappare
Nostro figlio voleva scappare da casa.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
parcheggiare
Le biciclette sono parcheggiate davanti alla casa.
cms/verbs-webp/109588921.webp
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
spegnere
Lei spegne la sveglia.
cms/verbs-webp/118567408.webp
denken
Wie denk je dat sterker is?
pensare
Chi pensi sia più forte?