Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
accettare
Non posso cambiare ciò, devo accettarlo.
cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
alzarsi
Lei non riesce più ad alzarsi da sola.
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
esistere
I dinosauri non esistono più oggi.
cms/verbs-webp/87994643.webp
wandelen
De groep wandelde over een brug.
camminare
Il gruppo ha camminato su un ponte.
cms/verbs-webp/130288167.webp
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
pulire
Lei pulisce la cucina.
cms/verbs-webp/91997551.webp
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
capire
Non si può capire tutto sui computer.
cms/verbs-webp/123213401.webp
haten
De twee jongens haten elkaar.
odiare
I due ragazzi si odiano.
cms/verbs-webp/108520089.webp
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
contenere
Pesce, formaggio e latte contengono molte proteine.
cms/verbs-webp/111750432.webp
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
appendere
Entrambi sono appesi a un ramo.
cms/verbs-webp/88597759.webp
drukken
Hij drukt op de knop.
premere
Lui preme il bottone.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
parlare
Chi sa qualcosa può parlare in classe.
cms/verbs-webp/114231240.webp
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
mentire
Spesso mente quando vuole vendere qualcosa.