Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
guidare
I cowboy guidano il bestiame con i cavalli.

vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
partire
La nave parte dal porto.

besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
risparmiare
Puoi risparmiare sui costi di riscaldamento.

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
fare un errore
Pensa bene per non fare un errore!

antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
rispondere
Lo studente risponde alla domanda.

aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
interpellare
Il mio insegnante mi interroga spesso.

naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
venire
La fortuna sta venendo da te.

bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
dimostrare
Vuole dimostrare una formula matematica.

slapen
De baby slaapt.
dormire
Il bambino dorme.

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
svegliare
La sveglia la sveglia alle 10 del mattino.

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
mentire
A volte si deve mentire in una situazione di emergenza.
