Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/11579442.webp
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
lanciare a
Si lanciano la palla l’uno all’altro.
cms/verbs-webp/115113805.webp
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
chiacchierare
Chiacchierano tra loro.
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
giocare
Il bambino preferisce giocare da solo.
cms/verbs-webp/129235808.webp
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
ascoltare
Gli piace ascoltare il ventre di sua moglie incinta.
cms/verbs-webp/128159501.webp
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
mescolare
Vari ingredienti devono essere mescolati.
cms/verbs-webp/112408678.webp
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
invitare
Vi invitiamo alla nostra festa di Capodanno.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
aspettare con ansia
I bambini aspettano sempre con ansia la neve.
cms/verbs-webp/122224023.webp
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
indietreggiare
Presto dovremo indietreggiare di nuovo l’orologio.
cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
pagare
Lei paga online con una carta di credito.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
firmare
Ha firmato il contratto.
cms/verbs-webp/116877927.webp
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
allestire
Mia figlia vuole allestire il suo appartamento.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passare
Il periodo medievale è passato.