Vocabolario
Impara i verbi – Olandese
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
conoscere
I cani sconosciuti vogliono conoscersi.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
mancare
Ha mancato il chiodo e si è ferito.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
aggiungere
Lei aggiunge un po’ di latte al caffè.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
combattere
Gli atleti combattono l’uno contro l’altro.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
ascoltare
I bambini amano ascoltare le sue storie.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
dare
Il padre vuole dare al figlio un po’ di soldi extra.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
saltellare
Il bambino salta felicemente in giro.
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
essere
Non dovresti essere triste!
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
assumere
L’azienda vuole assumere più persone.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
decidere
Non riesce a decidere quale paio di scarpe mettere.
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
tornare
Papà è finalmente tornato a casa!