Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
parcheggiare
Le auto sono parcheggiate nel garage sotterraneo.
cms/verbs-webp/100585293.webp
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
girarsi
Devi girare la macchina qui.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produrre
Si può produrre più economicamente con i robot.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
dipingere
Ho dipinto un bel quadro per te!
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
fidarsi
Ci fidiamo tutti l’uno dell’altro.
cms/verbs-webp/120220195.webp
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
vendere
I commercianti stanno vendendo molte merci.
cms/verbs-webp/94482705.webp
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
tradurre
Lui può tradurre tra sei lingue.
cms/verbs-webp/104476632.webp
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
lavare
Non mi piace lavare i piatti.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
suggerire
La donna suggerisce qualcosa alla sua amica.
cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
estirpare
Le erbacce devono essere estirpate.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spellen
De kinderen leren spellen.
compitare
I bambini stanno imparando a compitare.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
pagare
Ha pagato con carta di credito.