Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
seguire
Il mio cane mi segue quando faccio jogging.

teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
tornare
Lui non può tornare indietro da solo.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
picchiare
I genitori non dovrebbero picchiare i loro figli.

reizen
We reizen graag door Europa.
viaggiare
Ci piace viaggiare in Europa.

drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
guidare
I cowboy guidano il bestiame con i cavalli.

weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
omettere
Puoi omettere lo zucchero nel tè.

spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
parlare
Lui parla al suo pubblico.

de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
ritrovare la strada
Non riesco a ritrovare la strada di ritorno.

handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
commerciare
Le persone commerciano mobili usati.

creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
creare
Chi ha creato la Terra?

missen
Ik zal je zo erg missen!
mancare
Mi mancherai tanto!
