Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/89025699.webp
portare
L’asino porta un carico pesante.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/57574620.webp
consegnare
Nuestra figlia consegna giornali durante le vacanze.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
cms/verbs-webp/100011930.webp
raccontare
Lei le racconta un segreto.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
cms/verbs-webp/1422019.webp
ripetere
Il mio pappagallo può ripetere il mio nome.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
cms/verbs-webp/114231240.webp
mentire
Spesso mente quando vuole vendere qualcosa.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
cms/verbs-webp/107852800.webp
guardare attraverso
Lei guarda attraverso un binocolo.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
cms/verbs-webp/120624757.webp
camminare
A lui piace camminare nel bosco.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
cms/verbs-webp/95056918.webp
guidare
Lui guida la ragazza per mano.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
cms/verbs-webp/102327719.webp
dormire
Il bambino dorme.
slapen
De baby slaapt.
cms/verbs-webp/94153645.webp
piangere
Il bambino piange nella vasca da bagno.
huilen
Het kind huilt in het bad.
cms/verbs-webp/44848458.webp
fermare
Devi fermarti al semaforo rosso.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
cms/verbs-webp/92266224.webp
spegnere
Lei spegne l’elettricità.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.