Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

portare
L’asino porta un carico pesante.
dragen
De ezel draagt een zware last.

consegnare
Nuestra figlia consegna giornali durante le vacanze.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.

raccontare
Lei le racconta un segreto.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.

ripetere
Il mio pappagallo può ripetere il mio nome.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.

mentire
Spesso mente quando vuole vendere qualcosa.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

guardare attraverso
Lei guarda attraverso un binocolo.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.

camminare
A lui piace camminare nel bosco.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.

guidare
Lui guida la ragazza per mano.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.

dormire
Il bambino dorme.
slapen
De baby slaapt.

piangere
Il bambino piange nella vasca da bagno.
huilen
Het kind huilt in het bad.

fermare
Devi fermarti al semaforo rosso.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
