Woordenlijst
Leer werkwoorden – Sloveens

študirati
Dekleta rada študirajo skupaj.
studeren
De meisjes studeren graag samen.

strinjati se
Sosedi se niso mogli strinjati glede barve.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.

posnemati
Otrok posnema letalo.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.

razstavljati
Tukaj je razstavljena moderna umetnost.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.

urediti
Moja hčerka želi urediti svoje stanovanje.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.

pozabiti
Zdaj je pozabila njegovo ime.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.

spustiti
Ne smeš spustiti ročaja!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!

ustaviti
Ženska ustavi avto.
stoppen
De vrouw stopt een auto.

potisniti
Medicinska sestra potiska pacienta v invalidskem vozičku.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

odpeljati nazaj
Mama odpelje hčerko nazaj domov.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

govoriti z
Nekdo bi moral govoriti z njim; je tako osamljen.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
