Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

compare
They compare their figures.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.

speak out
She wants to speak out to her friend.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.

trigger
The smoke triggered the alarm.
activeren
De rook activeerde het alarm.

cover
The water lilies cover the water.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.

invite
We invite you to our New Year’s Eve party.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.

bring together
The language course brings students from all over the world together.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.

feel
The mother feels a lot of love for her child.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.

test
The car is being tested in the workshop.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.

manage
Who manages the money in your family?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?

go through
Can the cat go through this hole?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?

visit
She is visiting Paris.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
