Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

receive
He received a raise from his boss.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.

do for
They want to do something for their health.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.

go out
The kids finally want to go outside.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

jump out
The fish jumps out of the water.
uitspringen
De vis springt uit het water.

paint
The car is being painted blue.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.

prepare
A delicious breakfast is prepared!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!

carry
The donkey carries a heavy load.
dragen
De ezel draagt een zware last.

bring
The messenger brings a package.
brengen
De koerier brengt een pakketje.

hug
He hugs his old father.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.

happen to
Did something happen to him in the work accident?
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?

hang down
Icicles hang down from the roof.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
