Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignore
The child ignores his mother’s words.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
ask
He asks her for forgiveness.
cms/verbs-webp/78063066.webp
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
keep
I keep my money in my nightstand.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
park
The cars are parked in the underground garage.
cms/verbs-webp/859238.webp
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
exercise
She exercises an unusual profession.
cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
share
We need to learn to share our wealth.
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
train
The dog is trained by her.
cms/verbs-webp/101742573.webp
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
paint
She has painted her hands.
cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
carry
The donkey carries a heavy load.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
enter
He enters the hotel room.
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
decipher
He deciphers the small print with a magnifying glass.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
return
The boomerang returned.