Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/74036127.webp
missen
De man heeft zijn trein gemist.
miss
The man missed his train.
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
report to
Everyone on board reports to the captain.
cms/verbs-webp/110347738.webp
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
delight
The goal delights the German soccer fans.
cms/verbs-webp/30793025.webp
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
show off
He likes to show off his money.
cms/verbs-webp/87153988.webp
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
promote
We need to promote alternatives to car traffic.
cms/verbs-webp/118064351.webp
vermijden
Hij moet noten vermijden.
avoid
He needs to avoid nuts.
cms/verbs-webp/40946954.webp
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
sort
He likes sorting his stamps.
cms/verbs-webp/106608640.webp
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
use
Even small children use tablets.
cms/verbs-webp/28581084.webp
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
hang down
Icicles hang down from the roof.
cms/verbs-webp/92456427.webp
kopen
Ze willen een huis kopen.
buy
They want to buy a house.
cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
feel
He often feels alone.
cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
add
She adds some milk to the coffee.