Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
carry out
He carries out the repair.
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
remind
The computer reminds me of my appointments.
cms/verbs-webp/35071619.webp
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
pass by
The two pass by each other.
cms/verbs-webp/93221279.webp
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
burn
A fire is burning in the fireplace.
cms/verbs-webp/99725221.webp
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
lie
Sometimes one has to lie in an emergency situation.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
drive back
The mother drives the daughter back home.
cms/verbs-webp/59250506.webp
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
offer
She offered to water the flowers.
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
accompany
The dog accompanies them.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
drive through
The car drives through a tree.
cms/verbs-webp/94555716.webp
worden
Ze zijn een goed team geworden.
become
They have become a good team.
cms/verbs-webp/60111551.webp
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
take
She has to take a lot of medication.
cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
drive around
The cars drive around in a circle.