Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/107407348.webp
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
travel around
I’ve traveled a lot around the world.
cms/verbs-webp/115113805.webp
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
chat
They chat with each other.
cms/verbs-webp/100649547.webp
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
hire
The applicant was hired.
cms/verbs-webp/125376841.webp
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
look at
On vacation, I looked at many sights.
cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
spend
She spends all her free time outside.
cms/verbs-webp/61280800.webp
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
exercise restraint
I can’t spend too much money; I have to exercise restraint.
cms/verbs-webp/859238.webp
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
exercise
She exercises an unusual profession.
cms/verbs-webp/99392849.webp
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
remove
How can one remove a red wine stain?
cms/verbs-webp/124046652.webp
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
come first
Health always comes first!
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
follow
The chicks always follow their mother.
cms/verbs-webp/91930542.webp
stoppen
De agente stopt de auto.
stop
The policewoman stops the car.
cms/verbs-webp/109157162.webp
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
come easy
Surfing comes easily to him.