Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
walk
He likes to walk in the forest.
cms/verbs-webp/120193381.webp
trouwen
Het stel is net getrouwd.
marry
The couple has just gotten married.
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
listen
She listens and hears a sound.
cms/verbs-webp/9435922.webp
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
come closer
The snails are coming closer to each other.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
build
The children are building a tall tower.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
pass
The students passed the exam.
cms/verbs-webp/93393807.webp
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
happen
Strange things happen in dreams.
cms/verbs-webp/115207335.webp
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
open
The safe can be opened with the secret code.
cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
find difficult
Both find it hard to say goodbye.
cms/verbs-webp/4706191.webp
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
practice
The woman practices yoga.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
get to know
Strange dogs want to get to know each other.
cms/verbs-webp/47225563.webp
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
think along
You have to think along in card games.