Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/67232565.webp
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
agree
The neighbors couldn’t agree on the color.
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
follow
The chicks always follow their mother.
cms/verbs-webp/119417660.webp
geloven
Veel mensen geloven in God.
believe
Many people believe in God.
cms/verbs-webp/84476170.webp
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
demand
He demanded compensation from the person he had an accident with.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spellen
De kinderen leren spellen.
spell
The children are learning to spell.
cms/verbs-webp/95543026.webp
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
take part
He is taking part in the race.
cms/verbs-webp/45022787.webp
doden
Ik zal de vlieg doden!
kill
I will kill the fly!
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
command
He commands his dog.
cms/verbs-webp/78773523.webp
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
increase
The population has increased significantly.
cms/verbs-webp/122470941.webp
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
send
I sent you a message.
cms/verbs-webp/51573459.webp
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
emphasize
You can emphasize your eyes well with makeup.
cms/verbs-webp/94482705.webp
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
translate
He can translate between six languages.