Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
contain
Fish, cheese, and milk contain a lot of protein.

voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
provide
Beach chairs are provided for the vacationers.

gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
use
Even small children use tablets.

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
explore
The astronauts want to explore outer space.

binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
let in
It was snowing outside and we let them in.

durven
Ik durf niet in het water te springen.
dare
I don’t dare to jump into the water.

verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
enrich
Spices enrich our food.

afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
say goodbye
The woman says goodbye.

schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
kick
In martial arts, you must be able to kick well.

vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
depart
The ship departs from the harbor.

voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
pass by
The train is passing by us.
