Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/61245658.webp
uitspringen
De vis springt uit het water.
jump out
The fish jumps out of the water.
cms/verbs-webp/61826744.webp
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
create
Who created the Earth?
cms/verbs-webp/122638846.webp
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
leave speechless
The surprise leaves her speechless.
cms/verbs-webp/91147324.webp
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
reward
He was rewarded with a medal.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
run
The athlete runs.
cms/verbs-webp/88615590.webp
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
describe
How can one describe colors?
cms/verbs-webp/106622465.webp
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
sit down
She sits by the sea at sunset.
cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
lead
He leads the girl by the hand.
cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
pull out
Weeds need to be pulled out.
cms/verbs-webp/1502512.webp
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
read
I can’t read without glasses.
cms/verbs-webp/20225657.webp
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
demand
My grandchild demands a lot from me.
cms/verbs-webp/84472893.webp
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
ride
Kids like to ride bikes or scooters.