Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/123834435.webp
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
take back
The device is defective; the retailer has to take it back.
cms/verbs-webp/82604141.webp
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
throw away
He steps on a thrown-away banana peel.
cms/verbs-webp/104476632.webp
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
wash up
I don’t like washing the dishes.
cms/verbs-webp/33463741.webp
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
open
Can you please open this can for me?
cms/verbs-webp/91147324.webp
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
reward
He was rewarded with a medal.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
return
The dog returns the toy.
cms/verbs-webp/118759500.webp
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
harvest
We harvested a lot of wine.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
surpass
Whales surpass all animals in weight.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
spread out
He spreads his arms wide.
cms/verbs-webp/98977786.webp
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
name
How many countries can you name?
cms/verbs-webp/42111567.webp
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
make a mistake
Think carefully so you don’t make a mistake!
cms/verbs-webp/96628863.webp
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
save
The girl is saving her pocket money.