Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

quit
He quit his job.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.

know
The kids are very curious and already know a lot.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.

mix
Various ingredients need to be mixed.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.

own
I own a red sports car.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

connect
This bridge connects two neighborhoods.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

increase
The company has increased its revenue.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.

pull up
The helicopter pulls the two men up.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.

listen to
The children like to listen to her stories.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.

drive away
One swan drives away another.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

serve
The waiter serves the food.
serveren
De ober serveert het eten.

lie
Sometimes one has to lie in an emergency situation.
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
