Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/89025699.webp
porter
L’âne porte une lourde charge.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/104135921.webp
entrer
Il entre dans la chambre d’hôtel.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/102238862.webp
visiter
Une vieille amie lui rend visite.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
cms/verbs-webp/40946954.webp
trier
Il aime trier ses timbres.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
cms/verbs-webp/77572541.webp
retirer
L’artisan a retiré les anciens carreaux.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
cms/verbs-webp/101945694.webp
faire la grasse matinée
Ils veulent enfin faire la grasse matinée pour une nuit.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
cms/verbs-webp/102447745.webp
annuler
Il a malheureusement annulé la réunion.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cms/verbs-webp/122638846.webp
laisser sans voix
La surprise la laisse sans voix.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
cms/verbs-webp/92456427.webp
acheter
Ils veulent acheter une maison.
kopen
Ze willen een huis kopen.
cms/verbs-webp/27564235.webp
travailler sur
Il doit travailler sur tous ces dossiers.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
cms/verbs-webp/121264910.webp
découper
Pour la salade, il faut découper le concombre.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/118780425.webp
goûter
Le chef goûte la soupe.
proeven
De chef-kok proeft de soep.