Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

surpasser
Les baleines surpassent tous les animaux en poids.
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.

parler mal
Les camarades de classe parlent mal d’elle.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.

jeter
Il marche sur une peau de banane jetée.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.

passer avant
La santé passe toujours avant tout !
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!

sortir
Qu’est-ce qui sort de l’œuf ?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?

danser
Ils dansent un tango amoureusement.
dansen
Ze dansen verliefd een tango.

aimer
L’enfant aime le nouveau jouet.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.

étendre
Il étend ses bras largement.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

économiser
Mes enfants ont économisé leur propre argent.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.

goûter
Ça a vraiment bon goût!
smaken
Dit smaakt echt goed!

épeler
Les enfants apprennent à épeler.
spellen
De kinderen leren spellen.
