Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

donner
Le père veut donner un peu plus d’argent à son fils.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.

suivre
Mon chien me suit quand je fais du jogging.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.

livrer
Il livre des pizzas à domicile.
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.

crier
Si tu veux être entendu, tu dois crier ton message fort.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.

courir après
La mère court après son fils.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

vérifier
Il vérifie qui y habite.
controleren
Hij controleert wie daar woont.

ignorer
L’enfant ignore les paroles de sa mère.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

jouer
L’enfant préfère jouer seul.
spelen
Het kind speelt liever alleen.

visiter
Une vieille amie lui rend visite.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.

enlever
Comment peut-on enlever une tache de vin rouge?
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?

laisser passer devant
Personne ne veut le laisser passer devant à la caisse du supermarché.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
