Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

signer
Il a signé le contrat.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.

soutenir
Nous soutenons la créativité de notre enfant.
ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.

réparer
Il voulait réparer le câble.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.

peindre
Il peint le mur en blanc.
schilderen
Hij schildert de muur wit.

finir
Comment avons-nous fini dans cette situation?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?

laisser entrer
Il neigeait dehors et nous les avons laissés entrer.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.

supporter
Elle ne supporte pas le chant.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

demander
Mon petit-fils me demande beaucoup.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

punir
Elle a puni sa fille.
straffen
Ze strafte haar dochter.

partir
Le train part.
vertrekken
De trein vertrekt.

connaître
Elle connaît presque par cœur de nombreux livres.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
