Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

modtage
Hun modtog en meget flot gave.
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.

undgå
Han skal undgå nødder.
vermijden
Hij moet noten vermijden.

gøre målløs
Overraskelsen gør hende målløs.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.

stemme
Man stemmer for eller imod en kandidat.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

møde
Nogle gange mødes de i trappen.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.

blive blind
Manden med mærkerne er blevet blind.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.

udgive
Forlæggeren udgiver disse magasiner.
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.

røre
Han rørte hende ømt.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.

vaske op
Jeg kan ikke lide at vaske op.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.

trykke
Bøger og aviser bliver trykt.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.

løbe efter
Moderen løber efter sin søn.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
