Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/89025699.webp
carregar
O burro carrega uma carga pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/124740761.webp
parar
A mulher para um carro.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
cms/verbs-webp/119417660.webp
acreditar
Muitas pessoas acreditam em Deus.
geloven
Veel mensen geloven in God.
cms/verbs-webp/106997420.webp
deixar intacto
A natureza foi deixada intacta.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
cms/verbs-webp/89636007.webp
assinar
Ele assinou o contrato.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
cms/verbs-webp/20225657.webp
exigir
Meu neto exige muito de mim.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
cms/verbs-webp/93169145.webp
falar
Ele fala para seu público.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
cms/verbs-webp/53646818.webp
deixar entrar
Estava nevando lá fora e nós os deixamos entrar.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
cms/verbs-webp/119913596.webp
dar
O pai quer dar algum dinheiro extra ao filho.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitorar
Tudo aqui é monitorado por câmeras.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
cms/verbs-webp/47802599.webp
preferir
Muitas crianças preferem doces a coisas saudáveis.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
cms/verbs-webp/84943303.webp
estar localizado
Uma pérola está localizada dentro da concha.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.