Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

passar por
O gato pode passar por este buraco?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?

reportar-se
Todos a bordo se reportam ao capitão.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

correr em direção
A menina corre em direção à sua mãe.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.

conectar
Esta ponte conecta dois bairros.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

querer partir
Ela quer deixar o hotel.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.

importar
Nós importamos frutas de muitos países.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.

treinar
O cachorro é treinado por ela.
trainen
De hond wordt door haar getraind.

contar
Ela me contou um segredo.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.

pensar
Você tem que pensar muito no xadrez.
denken
Je moet veel denken bij schaken.

voltar
Ele não pode voltar sozinho.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

deixar parado
Hoje muitos têm que deixar seus carros parados.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
