Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

carregar
O burro carrega uma carga pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.

parar
A mulher para um carro.
stoppen
De vrouw stopt een auto.

acreditar
Muitas pessoas acreditam em Deus.
geloven
Veel mensen geloven in God.

deixar intacto
A natureza foi deixada intacta.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.

assinar
Ele assinou o contrato.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.

exigir
Meu neto exige muito de mim.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

falar
Ele fala para seu público.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

deixar entrar
Estava nevando lá fora e nós os deixamos entrar.
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.

dar
O pai quer dar algum dinheiro extra ao filho.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.

monitorar
Tudo aqui é monitorado por câmeras.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.

preferir
Muitas crianças preferem doces a coisas saudáveis.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
