Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/63868016.webp
devolver
O cachorro devolve o brinquedo.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
cms/verbs-webp/119747108.webp
comer
O que queremos comer hoje?
eten
Wat willen we vandaag eten?
cms/verbs-webp/90287300.webp
tocar
Você ouve o sino tocando?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
cms/verbs-webp/125402133.webp
tocar
Ele a tocou ternamente.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
cms/verbs-webp/116067426.webp
fugir
Todos fugiram do fogo.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
cms/verbs-webp/33688289.webp
deixar entrar
Nunca se deve deixar estranhos entrar.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
cms/verbs-webp/73488967.webp
examinar
Amostras de sangue são examinadas neste laboratório.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
cms/verbs-webp/87142242.webp
pendurar
A rede pende do teto.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
cms/verbs-webp/123834435.webp
devolver
O aparelho está com defeito; o vendedor precisa devolvê-lo.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
cms/verbs-webp/129235808.webp
ouvir
Ele gosta de ouvir a barriga de sua esposa grávida.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
cms/verbs-webp/91906251.webp
chamar
O menino chama o mais alto que pode.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
cms/verbs-webp/82095350.webp
empurrar
A enfermeira empurra o paciente em uma cadeira de rodas.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.