Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/62000072.webp
passar a noite
Estamos passando a noite no carro.
overnachten
We overnachten in de auto.
cms/verbs-webp/120128475.webp
pensar
Ela sempre tem que pensar nele.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
cms/verbs-webp/80356596.webp
despedir-se
A mulher se despede.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
cms/verbs-webp/85860114.webp
avançar
Você não pode avançar mais a partir deste ponto.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
cms/verbs-webp/68761504.webp
examinar
O dentista examina a dentição do paciente.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
cms/verbs-webp/90287300.webp
tocar
Você ouve o sino tocando?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
cms/verbs-webp/102238862.webp
visitar
Uma velha amiga a visita.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
cms/verbs-webp/127720613.webp
sentir falta
Ele sente muita falta de sua namorada.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
cms/verbs-webp/115628089.webp
preparar
Ela está preparando um bolo.
bereiden
Ze bereidt een taart.
cms/verbs-webp/110322800.webp
falar mal
Os colegas falam mal dela.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
cms/verbs-webp/83776307.webp
mudar-se
Meu sobrinho está se mudando.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/20225657.webp
exigir
Meu neto exige muito de mim.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.