Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

devolver
O cachorro devolve o brinquedo.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

comer
O que queremos comer hoje?
eten
Wat willen we vandaag eten?

tocar
Você ouve o sino tocando?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?

tocar
Ele a tocou ternamente.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.

fugir
Todos fugiram do fogo.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.

deixar entrar
Nunca se deve deixar estranhos entrar.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.

examinar
Amostras de sangue são examinadas neste laboratório.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.

pendurar
A rede pende do teto.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

devolver
O aparelho está com defeito; o vendedor precisa devolvê-lo.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.

ouvir
Ele gosta de ouvir a barriga de sua esposa grávida.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.

chamar
O menino chama o mais alto que pode.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
