Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/33599908.webp
servir
Cães gostam de servir seus donos.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
cms/verbs-webp/84476170.webp
exigir
Ele exigiu compensação da pessoa com quem teve um acidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
cms/verbs-webp/63457415.webp
simplificar
Você tem que simplificar coisas complicadas para crianças.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
cms/verbs-webp/58292283.webp
exigir
Ele está exigindo compensação.
eisen
Hij eist compensatie.
cms/verbs-webp/20225657.webp
exigir
Meu neto exige muito de mim.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
cms/verbs-webp/73649332.webp
gritar
Se você quer ser ouvido, tem que gritar sua mensagem alto.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
cms/verbs-webp/94193521.webp
virar
Você pode virar à esquerda.
draaien
Je mag naar links draaien.
cms/verbs-webp/95655547.webp
deixar passar à frente
Ninguém quer deixá-lo passar à frente no caixa do supermercado.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/120624757.webp
caminhar
Ele gosta de caminhar na floresta.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
cms/verbs-webp/98294156.webp
negociar
As pessoas negociam móveis usados.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
cms/verbs-webp/79404404.webp
precisar
Estou com sede, preciso de água!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
cms/verbs-webp/28787568.webp
perder-se
Minha chave se perdeu hoje!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!