Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

defender
Os dois amigos sempre querem se defender.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.

cuidar
Nosso filho cuida muito bem do seu novo carro.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

passar
Os estudantes passaram no exame.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.

entrar
O navio está entrando no porto.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.

estar de pé
O alpinista está no pico.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.

responder
Ela respondeu com uma pergunta.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.

sentir falta
Ele sente muita falta de sua namorada.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.

errar
Ele errou o prego e se machucou.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.

abrir
A criança está abrindo seu presente.
openen
Het kind opent zijn cadeau.

acordar
Ele acabou de acordar.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.

responder
O estudante responde à pergunta.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
