Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/86996301.webp
defender
Os dois amigos sempre querem se defender.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
cms/verbs-webp/84847414.webp
cuidar
Nosso filho cuida muito bem do seu novo carro.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
cms/verbs-webp/119269664.webp
passar
Os estudantes passaram no exame.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
cms/verbs-webp/4553290.webp
entrar
O navio está entrando no porto.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
cms/verbs-webp/122707548.webp
estar de pé
O alpinista está no pico.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
cms/verbs-webp/129945570.webp
responder
Ela respondeu com uma pergunta.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
cms/verbs-webp/127720613.webp
sentir falta
Ele sente muita falta de sua namorada.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
cms/verbs-webp/55269029.webp
errar
Ele errou o prego e se machucou.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
cms/verbs-webp/74119884.webp
abrir
A criança está abrindo seu presente.
openen
Het kind opent zijn cadeau.
cms/verbs-webp/93150363.webp
acordar
Ele acabou de acordar.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
cms/verbs-webp/11497224.webp
responder
O estudante responde à pergunta.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
cms/verbs-webp/87205111.webp
assumir
Os gafanhotos assumiram o controle.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.