Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/127554899.webp
eelistama
Meie tütar ei loe raamatuid; ta eelistab oma telefoni.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
cms/verbs-webp/47969540.webp
pimedaks jääma
Mees märkidega on jäänud pimedaks.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
cms/verbs-webp/120870752.webp
välja tõmbama
Kuidas ta selle suure kala välja tõmbab?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
cms/verbs-webp/106515783.webp
hävitama
Tornaado hävitab palju maju.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
cms/verbs-webp/43100258.webp
kohtuma
Mõnikord kohtuvad nad trepikojas.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
cms/verbs-webp/18316732.webp
läbi sõitma
Auto sõidab puu alt läbi.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
cms/verbs-webp/74119884.webp
avama
Laps avab oma kingituse.
openen
Het kind opent zijn cadeau.
cms/verbs-webp/63935931.webp
keerama
Ta keerab liha.
draaien
Ze draait het vlees.
cms/verbs-webp/33564476.webp
kohale tooma
Pitsa kuller toob pitsa kohale.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
cms/verbs-webp/41019722.webp
koju sõitma
Pärast ostlemist sõidavad nad kahekesi koju.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/71883595.webp
eirama
Laps eirab oma ema sõnu.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
cms/verbs-webp/35862456.webp
algama
Uus elu algab abieluga.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.