Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests
imestama
Ta imestas, kui sai uudiseid.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
ära viskama
Neid vanu kummirehve tuleb eraldi ära visata.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
arutama
Kolleegid arutavad probleemi.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
ööbima
Me ööbime autos.
overnachten
We overnachten in de auto.
mõtlema
Ta peab teda alati mõtlema.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
kõrbema
Liha ei tohi grillil kõrbema minna.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
segama
Mitmesuguseid koostisosi tuleb segada.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
tagasi sõitma
Ema sõidab tütrega koju tagasi.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
sisse tulema
Tule sisse!
binnenkomen
Kom binnen!
maksma
Ta maksis krediitkaardiga.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
puutumatuna jätma
Loodust jäeti puutumata.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.