Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/70864457.webp
bring
Die afleweringspersoon bring die kos.
brengen
De bezorger brengt het eten.
cms/verbs-webp/101945694.webp
uitslaap
Hulle wil eindelik een aand lank uitslaap.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
cms/verbs-webp/96628863.webp
spaar
Die meisie spaar haar sakgeld.
sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
cms/verbs-webp/59121211.webp
lui
Wie het die deurbel gelui?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwag
My suster verwag ’n kind.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
cms/verbs-webp/19584241.webp
beskik oor
Kinders beskik net oor sakgeld.
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
cms/verbs-webp/91906251.webp
roep
Die seun roep so hard soos hy kan.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
cms/verbs-webp/47241989.webp
opsoek
Wat jy nie weet nie, moet jy opsoek.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
cms/verbs-webp/96586059.webp
ontslaan
Die baas het hom ontslaan.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
cms/verbs-webp/116610655.webp
bou
Wanneer is die Groot Muur van China gebou?
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
cms/verbs-webp/123834435.webp
terugneem
Die toestel is defektief; die handelaar moet dit terugneem.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
cms/verbs-webp/123519156.webp
spandeer
Sy spandeer al haar vrye tyd buite.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.