Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

vervoer
Die vragmotor vervoer die goedere.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

plaasvind
Die begrafnis het eergister plaasgevind.
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.

drink
Sy drink tee.
drinken
Ze drinkt thee.

raai
Jy moet raai wie ek is!
raden
Je moet raden wie ik ben!

drink
Die koeie drink water uit die rivier.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.

aanteken
Jy moet met jou wagwoord aanteken.
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.

wag
Ons moet nog ’n maand wag.
wachten
We moeten nog een maand wachten.

rondreis
Ek het baie rond die wêreld gereis.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.

hang af
Ystappels hang af van die dak.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.

vertel
Sy het vir my ’n geheim vertel.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.

klink
Haar stem klink fantasties.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
