Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

pass
Time sometimes passes slowly.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.

start
The soldiers are starting.
beginnen
De soldaten beginnen.

be
You shouldn’t be sad!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!

count
She counts the coins.
tellen
Ze telt de munten.

take back
The device is defective; the retailer has to take it back.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.

burn
A fire is burning in the fireplace.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.

prove
He wants to prove a mathematical formula.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.

prefer
Many children prefer candy to healthy things.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.

fear
We fear that the person is seriously injured.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.

suggest
The woman suggests something to her friend.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.

rent out
He is renting out his house.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
