Woordenlijst

Leer werkwoorden – Engels (UK)

cms/verbs-webp/41019722.webp
drive home
After shopping, the two drive home.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/75195383.webp
be
You shouldn’t be sad!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
cms/verbs-webp/75423712.webp
change
The light changed to green.
veranderen
Het licht veranderde in groen.
cms/verbs-webp/102823465.webp
show
I can show a visa in my passport.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/91442777.webp
step on
I can’t step on the ground with this foot.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
cms/verbs-webp/116877927.webp
set up
My daughter wants to set up her apartment.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
cms/verbs-webp/111063120.webp
get to know
Strange dogs want to get to know each other.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
cms/verbs-webp/98977786.webp
name
How many countries can you name?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
cms/verbs-webp/115224969.webp
forgive
I forgive him his debts.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
cms/verbs-webp/86064675.webp
push
The car stopped and had to be pushed.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
cms/verbs-webp/119895004.webp
write
He is writing a letter.
schrijven
Hij schrijft een brief.
cms/verbs-webp/1502512.webp
read
I can’t read without glasses.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.