Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)
set
You have to set the clock.
instellen
Je moet de klok instellen.
dispose
These old rubber tires must be separately disposed of.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
improve
She wants to improve her figure.
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
enter
The ship is entering the harbor.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
hang down
Icicles hang down from the roof.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
leave out
You can leave out the sugar in the tea.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
transport
The truck transports the goods.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
happen
Something bad has happened.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
Books and newspapers are being printed.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
close
She closes the curtains.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
refer
The teacher refers to the example on the board.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.