Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
enter
The ship is entering the harbor.
cms/verbs-webp/113415844.webp
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
leave
Many English people wanted to leave the EU.
cms/verbs-webp/115207335.webp
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
open
The safe can be opened with the secret code.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
reply
She always replies first.
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
persuade
She often has to persuade her daughter to eat.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
command
He commands his dog.
cms/verbs-webp/114272921.webp
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
drive
The cowboys drive the cattle with horses.
cms/verbs-webp/68761504.webp
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
check
The dentist checks the patient’s dentition.
cms/verbs-webp/57574620.webp
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
deliver
Our daughter delivers newspapers during the holidays.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produce
One can produce more cheaply with robots.
cms/verbs-webp/96476544.webp
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
set
The date is being set.
cms/verbs-webp/64053926.webp
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
overcome
The athletes overcome the waterfall.