Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/127554899.webp
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
prefer
Our daughter doesn’t read books; she prefers her phone.
cms/verbs-webp/93792533.webp
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
mean
What does this coat of arms on the floor mean?
cms/verbs-webp/81885081.webp
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
burn
He burned a match.
cms/verbs-webp/115291399.webp
willen
Hij wil te veel!
want
He wants too much!
cms/verbs-webp/122153910.webp
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
divide
They divide the housework among themselves.
cms/verbs-webp/55372178.webp
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
make progress
Snails only make slow progress.
cms/verbs-webp/46602585.webp
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
transport
We transport the bikes on the car roof.
cms/verbs-webp/100585293.webp
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
turn around
You have to turn the car around here.
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
enjoy
She enjoys life.
cms/verbs-webp/121102980.webp
meerijden
Mag ik met je meerijden?
ride along
May I ride along with you?
cms/verbs-webp/118064351.webp
vermijden
Hij moet noten vermijden.
avoid
He needs to avoid nuts.
cms/verbs-webp/35071619.webp
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
pass by
The two pass by each other.