Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
enter
The ship is entering the harbor.

verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
leave
Many English people wanted to leave the EU.

openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
open
The safe can be opened with the secret code.

antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
reply
She always replies first.

overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
persuade
She often has to persuade her daughter to eat.

bevelen
Hij beveelt zijn hond.
command
He commands his dog.

drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
drive
The cowboys drive the cattle with horses.

controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
check
The dentist checks the patient’s dentition.

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
deliver
Our daughter delivers newspapers during the holidays.

produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
produce
One can produce more cheaply with robots.

vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
set
The date is being set.
