Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/73649332.webp
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
shout
If you want to be heard, you have to shout your message loudly.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
cause
Sugar causes many diseases.
cms/verbs-webp/92266224.webp
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
turn off
She turns off the electricity.
cms/verbs-webp/123380041.webp
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
happen to
Did something happen to him in the work accident?
cms/verbs-webp/74119884.webp
openen
Het kind opent zijn cadeau.
open
The child is opening his gift.
cms/verbs-webp/80427816.webp
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
correct
The teacher corrects the students’ essays.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
pass
Time sometimes passes slowly.
cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
understand
I can’t understand you!
cms/verbs-webp/127720613.webp
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
miss
He misses his girlfriend a lot.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
wait
We still have to wait for a month.
cms/verbs-webp/131098316.webp
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
marry
Minors are not allowed to be married.
cms/verbs-webp/98082968.webp
luisteren
Hij luistert naar haar.
listen
He is listening to her.