Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/106608640.webp
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
use
Even small children use tablets.
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
persuade
She often has to persuade her daughter to eat.
cms/verbs-webp/84472893.webp
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
ride
Kids like to ride bikes or scooters.
cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
spend
She spends all her free time outside.
cms/verbs-webp/89516822.webp
straffen
Ze strafte haar dochter.
punish
She punished her daughter.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
run
The athlete runs.
cms/verbs-webp/78063066.webp
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
keep
I keep my money in my nightstand.
cms/verbs-webp/104825562.webp
instellen
Je moet de klok instellen.
set
You have to set the clock.
cms/verbs-webp/108014576.webp
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
see again
They finally see each other again.
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
get through
The water was too high; the truck couldn’t get through.
cms/verbs-webp/122153910.webp
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
divide
They divide the housework among themselves.
cms/verbs-webp/117491447.webp
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
depend
He is blind and depends on outside help.