Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

raden
Je moet raden wie ik ben!
guess
You have to guess who I am!

voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
suggest
The woman suggests something to her friend.

opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
stand up for
The two friends always want to stand up for each other.

optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
pull up
The helicopter pulls the two men up.

verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
explore
Humans want to explore Mars.

bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
prepare
A delicious breakfast is prepared!

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
drive home
After shopping, the two drive home.

bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
exist
Dinosaurs no longer exist today.

vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
forgive
I forgive him his debts.

accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
accept
Credit cards are accepted here.

nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
take
She has to take a lot of medication.
