Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
come first
Health always comes first!

drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
drink
The cows drink water from the river.

luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
listen
She listens and hears a sound.

bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
contain
Fish, cheese, and milk contain a lot of protein.

hangen
Ze hangen beide aan een tak.
hang
Both are hanging on a branch.

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
show
I can show a visa in my passport.

bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
visit
She is visiting Paris.

bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
thank
He thanked her with flowers.

begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
limit
Fences limit our freedom.

willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
want to leave
She wants to leave her hotel.

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
jump over
The athlete must jump over the obstacle.
