Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/122479015.webp
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
cut to size
The fabric is being cut to size.
cms/verbs-webp/26758664.webp
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
save
My children have saved their own money.
cms/verbs-webp/100585293.webp
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
turn around
You have to turn the car around here.
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignore
The child ignores his mother’s words.
cms/verbs-webp/123953850.webp
redden
De dokters konden zijn leven redden.
save
The doctors were able to save his life.
cms/verbs-webp/122789548.webp
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
give
What did her boyfriend give her for her birthday?
cms/verbs-webp/123213401.webp
haten
De twee jongens haten elkaar.
hate
The two boys hate each other.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
lose
Wait, you’ve lost your wallet!
cms/verbs-webp/84850955.webp
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
change
A lot has changed due to climate change.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
get to know
Strange dogs want to get to know each other.
cms/verbs-webp/78309507.webp
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
cut out
The shapes need to be cut out.
cms/verbs-webp/45022787.webp
doden
Ik zal de vlieg doden!
kill
I will kill the fly!