Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
happen
An accident has happened here.
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
persuade
She often has to persuade her daughter to eat.
cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cut up
For the salad, you have to cut up the cucumber.
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
burn
The meat must not burn on the grill.
cms/verbs-webp/131098316.webp
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
marry
Minors are not allowed to be married.
cms/verbs-webp/102167684.webp
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
compare
They compare their figures.
cms/verbs-webp/106279322.webp
reizen
We reizen graag door Europa.
travel
We like to travel through Europe.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
cause
Sugar causes many diseases.
cms/verbs-webp/55128549.webp
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
throw
He throws the ball into the basket.
cms/verbs-webp/116519780.webp
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
run out
She runs out with the new shoes.
cms/verbs-webp/99633900.webp
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
explore
Humans want to explore Mars.
cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
arrive
The plane has arrived on time.