Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/1502512.webp
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
read
I can’t read without glasses.
cms/verbs-webp/117421852.webp
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
become friends
The two have become friends.
cms/verbs-webp/121102980.webp
meerijden
Mag ik met je meerijden?
ride along
May I ride along with you?
cms/verbs-webp/46998479.webp
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
discuss
They discuss their plans.
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
burn
The meat must not burn on the grill.
cms/verbs-webp/87205111.webp
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
take over
The locusts have taken over.
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
remind
The computer reminds me of my appointments.
cms/verbs-webp/122010524.webp
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
undertake
I have undertaken many journeys.
cms/verbs-webp/101945694.webp
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
sleep in
They want to finally sleep in for one night.
cms/verbs-webp/74176286.webp
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
protect
The mother protects her child.
cms/verbs-webp/100585293.webp
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
turn around
You have to turn the car around here.
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
enjoy
She enjoys life.