Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
cause
Sugar causes many diseases.

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
get used to
Children need to get used to brushing their teeth.

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
take care
Our son takes very good care of his new car.

creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
create
Who created the Earth?

vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
set
The date is being set.

naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
come to you
Luck is coming to you.

doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
go through
Can the cat go through this hole?

uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
explain
Grandpa explains the world to his grandson.

samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
come together
It’s nice when two people come together.

consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
consume
She consumes a piece of cake.

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
deliver
Our daughter delivers newspapers during the holidays.
