Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
form
We form a good team together.
cms/verbs-webp/93221279.webp
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
burn
A fire is burning in the fireplace.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
count
She counts the coins.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
sign
He signed the contract.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
move
My nephew is moving.
cms/verbs-webp/92145325.webp
kijken
Ze kijkt door een gat.
look
She looks through a hole.
cms/verbs-webp/120193381.webp
trouwen
Het stel is net getrouwd.
marry
The couple has just gotten married.
cms/verbs-webp/117897276.webp
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
receive
He received a raise from his boss.
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
enter
The ship is entering the harbor.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
wait
We still have to wait for a month.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
check
He checks who lives there.
cms/verbs-webp/62788402.webp
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
endorse
We gladly endorse your idea.