Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

forget
She’s forgotten his name now.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.

damage
Two cars were damaged in the accident.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.

wash up
I don’t like washing the dishes.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.

pick up
We have to pick up all the apples.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.

import
We import fruit from many countries.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.

tell
She tells her a secret.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.

cut to size
The fabric is being cut to size.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.

write down
You have to write down the password!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!

paint
I’ve painted a beautiful picture for you!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

be
You shouldn’t be sad!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!

lead
He enjoys leading a team.
leiden
Hij leidt graag een team.
