Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/106682030.webp
retrouver
Je n’ai pas pu retrouver mon passeport après le déménagement.
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.
cms/verbs-webp/83776307.webp
déménager
Mon neveu déménage.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/100565199.webp
prendre le petit déjeuner
Nous préférons prendre le petit déjeuner au lit.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
cms/verbs-webp/67095816.webp
emménager ensemble
Les deux prévoient d’emménager ensemble bientôt.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
cms/verbs-webp/58292283.webp
exiger
Il exige une indemnisation.
eisen
Hij eist compensatie.
cms/verbs-webp/81973029.webp
initier
Ils vont initier leur divorce.
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
cms/verbs-webp/129203514.webp
discuter
Il discute souvent avec son voisin.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
cms/verbs-webp/117890903.webp
répondre
Elle répond toujours en première.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
cms/verbs-webp/123213401.webp
détester
Les deux garçons se détestent.
haten
De twee jongens haten elkaar.
cms/verbs-webp/67035590.webp
sauter
Il a sauté dans l’eau.
springen
Hij sprong in het water.
cms/verbs-webp/118588204.webp
attendre
Elle attend le bus.
wachten
Ze wacht op de bus.
cms/verbs-webp/40094762.webp
réveiller
Le réveil la réveille à 10h.
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.