Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

retrouver
Je n’ai pas pu retrouver mon passeport après le déménagement.
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.

déménager
Mon neveu déménage.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

prendre le petit déjeuner
Nous préférons prendre le petit déjeuner au lit.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.

emménager ensemble
Les deux prévoient d’emménager ensemble bientôt.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

exiger
Il exige une indemnisation.
eisen
Hij eist compensatie.

initier
Ils vont initier leur divorce.
initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.

discuter
Il discute souvent avec son voisin.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.

répondre
Elle répond toujours en première.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.

détester
Les deux garçons se détestent.
haten
De twee jongens haten elkaar.

sauter
Il a sauté dans l’eau.
springen
Hij sprong in het water.

attendre
Elle attend le bus.
wachten
Ze wacht op de bus.
