Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
prier
Il prie silencieusement.
bidden
Hij bidt in stilte.
persuader
Elle doit souvent persuader sa fille de manger.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
protéger
La mère protège son enfant.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
donner
Le père veut donner un peu plus d’argent à son fils.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
revenir
Le boomerang est revenu.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
entreprendre
J’ai entrepris de nombreux voyages.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
brûler
La viande ne doit pas brûler sur le grill.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
répéter
Pouvez-vous répéter, s’il vous plaît?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
utiliser
Même les petits enfants utilisent des tablettes.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
hisser
L’hélicoptère hisse les deux hommes.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
brûler
Tu ne devrais pas brûler d’argent.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.