Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

sauter par-dessus
L’athlète doit sauter par-dessus l’obstacle.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

rendre
Le professeur rend les dissertations aux étudiants.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.

résumer
Vous devez résumer les points clés de ce texte.
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.

prendre le petit déjeuner
Nous préférons prendre le petit déjeuner au lit.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.

imiter
L’enfant imite un avion.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.

céder
De nombreuses vieilles maisons doivent céder la place aux nouvelles.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.

composer
Elle a décroché le téléphone et composé le numéro.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.

posséder
Je possède une voiture de sport rouge.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

se présenter
Tout le monde à bord se présente au capitaine.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

mentir
Il ment souvent quand il veut vendre quelque chose.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

goûter
Le chef goûte la soupe.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
