Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

offrir
Que m’offres-tu pour mon poisson?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?

chercher
La police cherche le coupable.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.

nourrir
Les enfants nourrissent le cheval.
voeden
De kinderen voeden het paard.

bruisser
Les feuilles bruissent sous mes pieds.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.

discuter
Ils discutent entre eux.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.

endommager
Deux voitures ont été endommagées dans l’accident.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.

transporter
Nous transportons les vélos sur le toit de la voiture.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.

se débrouiller
Elle doit se débrouiller avec peu d’argent.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

parler
Il parle à son auditoire.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

prendre
Elle doit prendre beaucoup de médicaments.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.

accepter
Les cartes de crédit sont acceptées ici.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
