Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/85010406.webp
sauter par-dessus
L’athlète doit sauter par-dessus l’obstacle.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
cms/verbs-webp/44159270.webp
rendre
Le professeur rend les dissertations aux étudiants.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
cms/verbs-webp/81740345.webp
résumer
Vous devez résumer les points clés de ce texte.
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
cms/verbs-webp/100565199.webp
prendre le petit déjeuner
Nous préférons prendre le petit déjeuner au lit.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imiter
L’enfant imite un avion.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
cms/verbs-webp/61575526.webp
céder
De nombreuses vieilles maisons doivent céder la place aux nouvelles.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
cms/verbs-webp/89635850.webp
composer
Elle a décroché le téléphone et composé le numéro.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
cms/verbs-webp/104167534.webp
posséder
Je possède une voiture de sport rouge.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
cms/verbs-webp/82845015.webp
se présenter
Tout le monde à bord se présente au capitaine.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
cms/verbs-webp/114231240.webp
mentir
Il ment souvent quand il veut vendre quelque chose.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
cms/verbs-webp/118780425.webp
goûter
Le chef goûte la soupe.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
cms/verbs-webp/119269664.webp
réussir
Les étudiants ont réussi l’examen.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.