Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/27564235.webp
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
travailler sur
Il doit travailler sur tous ces dossiers.
cms/verbs-webp/47241989.webp
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
chercher
Ce que tu ne sais pas, tu dois le chercher.
cms/verbs-webp/88615590.webp
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
décrire
Comment peut-on décrire les couleurs?
cms/verbs-webp/123203853.webp
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
causer
L’alcool peut causer des maux de tête.
cms/verbs-webp/122010524.webp
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
entreprendre
J’ai entrepris de nombreux voyages.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
construire
Les enfants construisent une haute tour.
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
attendre
Ma sœur attend un enfant.
cms/verbs-webp/109588921.webp
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
éteindre
Elle éteint le réveil.
cms/verbs-webp/73751556.webp
bidden
Hij bidt in stilte.
prier
Il prie silencieusement.
cms/verbs-webp/5135607.webp
verhuizen
De buurman verhuist.
déménager
Le voisin déménage.
cms/verbs-webp/42212679.webp
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
travailler pour
Il a beaucoup travaillé pour ses bonnes notes.
cms/verbs-webp/853759.webp
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
liquider
La marchandise est en liquidation.