Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
changer
Beaucoup de choses ont changé à cause du changement climatique.

zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
s’occuper de
Notre concierge s’occupe du déneigement.

belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
charger
Le travail de bureau la charge beaucoup.

stoppen
Hij stopte met zijn baan.
quitter
Il a quitté son travail.

vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
renouveler
Le peintre veut renouveler la couleur du mur.

bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
accoucher
Elle va accoucher bientôt.

een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
prononcer un discours
Le politicien prononce un discours devant de nombreux étudiants.

bedekken
De waterlelies bedekken het water.
couvrir
Les nénuphars couvrent l’eau.

weglopen
Onze kat is weggelopen.
s’enfuir
Notre chat s’est enfui.

houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
aimer
Elle aime beaucoup son chat.

ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
bruisser
Les feuilles bruissent sous mes pieds.
