Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
nommer
Combien de pays pouvez-vous nommer?

verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
augmenter
L’entreprise a augmenté ses revenus.

doden
Ik zal de vlieg doden!
tuer
Je vais tuer la mouche!

zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
s’occuper de
Notre concierge s’occupe du déneigement.

toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
permettre
On ne devrait pas permettre la dépression.

kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
choisir
Il est difficile de choisir le bon.

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
critiquer
Le patron critique l’employé.

voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passer
Le Moyen Âge est passé.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
peindre
La voiture est en train d’être peinte en bleu.

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
se débrouiller
Elle doit se débrouiller avec peu d’argent.

moeten
Men zou veel water moeten drinken.
devoir
On devrait boire beaucoup d’eau.
