Vocabulaire
Apprendre les adverbes – Néerlandais

veel
Ik lees inderdaad veel.
beaucoup
Je lis effectivement beaucoup.

weg
Hij draagt de prooi weg.
loin
Il emporte la proie au loin.

alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
seul
Je profite de la soirée tout seul.

de hele dag
De moeder moet de hele dag werken.
toute la journée
La mère doit travailler toute la journée.

naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
en bas
Il tombe d‘en haut.

te veel
Het werk wordt me te veel.
trop
Le travail devient trop pour moi.

iets
Ik zie iets interessants!
quelque chose
Je vois quelque chose d‘intéressant!

opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
de nouveau
Ils se sont rencontrés de nouveau.

een beetje
Ik wil een beetje meer.
un peu
Je veux un peu plus.

meer
Oudere kinderen krijgen meer zakgeld.
plus
Les enfants plus âgés reçoivent plus d‘argent de poche.

binnenkort
Hier wordt binnenkort een commercieel gebouw geopend.
bientôt
Un bâtiment commercial ouvrira ici bientôt.
