Vocabulaire

Apprendre les adverbes – Néerlandais

cms/adverbs-webp/40230258.webp
te veel
Hij heeft altijd te veel gewerkt.
trop
Il a toujours trop travaillé.
cms/adverbs-webp/154535502.webp
binnenkort
Hier wordt binnenkort een commercieel gebouw geopend.
bientôt
Un bâtiment commercial ouvrira ici bientôt.
cms/adverbs-webp/121005127.webp
‘s ochtends
‘s Ochtends heb ik veel stress op het werk.
le matin
J‘ai beaucoup de stress au travail le matin.
cms/adverbs-webp/93260151.webp
nooit
Ga nooit met schoenen aan naar bed!
jamais
Ne jamais aller au lit avec des chaussures !
cms/adverbs-webp/162590515.webp
genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.
assez
Elle veut dormir et en a assez du bruit.
cms/adverbs-webp/66918252.webp
minstens
De kapper kostte minstens niet veel.
au moins
Le coiffeur n‘a pas coûté cher, au moins.
cms/adverbs-webp/38720387.webp
naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
en bas
Elle saute dans l‘eau en bas.
cms/adverbs-webp/96228114.webp
nu
Moet ik hem nu bellen?
maintenant
Devrais-je l‘appeler maintenant ?
cms/adverbs-webp/178180190.webp
daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
là-bas
Va là-bas, puis pose à nouveau la question.
cms/adverbs-webp/176427272.webp
naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
en bas
Il tombe d‘en haut.
cms/adverbs-webp/172832880.webp
erg
Het kind is erg hongerig.
très
L‘enfant a très faim.
cms/adverbs-webp/155080149.webp
waarom
Kinderen willen weten waarom alles is zoals het is.
pourquoi
Les enfants veulent savoir pourquoi tout est comme c‘est.