Vocabulaire
Apprendre les adverbes – Néerlandais

genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.
assez
Elle veut dormir et en a assez du bruit.

correct
Het woord is niet correct gespeld.
correctement
Le mot n‘est pas orthographié correctement.

nooit
Men moet nooit opgeven.
jamais
On ne devrait jamais abandonner.

naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
en bas
Elle saute dans l‘eau en bas.

samen
De twee spelen graag samen.
ensemble
Les deux aiment jouer ensemble.

vaak
Tornado‘s worden niet vaak gezien.
souvent
On ne voit pas souvent des tornades.

lang
Ik moest lang in de wachtkamer wachten.
longtemps
J‘ai dû attendre longtemps dans la salle d‘attente.

bijna
Het is bijna middernacht.
presque
Il est presque minuit.

opnieuw
Hij schrijft alles opnieuw.
encore
Il réécrit tout encore.

‘s nachts
De maan schijnt ‘s nachts.
la nuit
La lune brille la nuit.

gisteren
Het regende hard gisteren.
hier
Il a beaucoup plu hier.
