Vocabulaire
Apprendre les adverbes – Néerlandais

iets
Ik zie iets interessants!
quelque chose
Je vois quelque chose d‘intéressant!

nooit
Ga nooit met schoenen aan naar bed!
jamais
Ne jamais aller au lit avec des chaussures !

lang
Ik moest lang in de wachtkamer wachten.
longtemps
J‘ai dû attendre longtemps dans la salle d‘attente.

vaak
Tornado‘s worden niet vaak gezien.
souvent
On ne voit pas souvent des tornades.

te veel
Hij heeft altijd te veel gewerkt.
trop
Il a toujours trop travaillé.

in
Ze springen in het water.
dans
Ils sautent dans l‘eau.

naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
en bas
Elle saute dans l‘eau en bas.

niet
Ik hou niet van de cactus.
pas
Je n‘aime pas le cactus.

waarom
Kinderen willen weten waarom alles is zoals het is.
pourquoi
Les enfants veulent savoir pourquoi tout est comme c‘est.

half
Het glas is half leeg.
moitié
Le verre est à moitié vide.

altijd
Hier was altijd een meer.
toujours
Il y avait toujours un lac ici.
