Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
discuter
Il discute souvent avec son voisin.

veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
changer
Beaucoup de choses ont changé à cause du changement climatique.

bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
construire
Les enfants construisent une haute tour.

verspillen
Energie mag niet verspild worden.
gaspiller
On ne devrait pas gaspiller l’énergie.

binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
entrer
Il entre dans la chambre d’hôtel.

weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
s’enfuir
Certains enfants s’enfuient de chez eux.

voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
passer avant
La santé passe toujours avant tout !

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
faire une erreur
Réfléchis bien pour ne pas faire d’erreur!

terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
finir
Comment avons-nous fini dans cette situation?

accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
accepter
Certaines personnes ne veulent pas accepter la vérité.

verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
battre
Il a battu son adversaire au tennis.
