Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/93169145.webp
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
parler
Il parle à son auditoire.
cms/verbs-webp/94312776.webp
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
donner
Elle donne son cœur.
cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
arriver
L’avion est arrivé à l’heure.
cms/verbs-webp/105875674.webp
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
donner un coup de pied
En arts martiaux, vous devez savoir bien donner des coups de pied.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
surpasser
Les baleines surpassent tous les animaux en poids.
cms/verbs-webp/90643537.webp
zingen
De kinderen zingen een lied.
chanter
Les enfants chantent une chanson.
cms/verbs-webp/90821181.webp
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
battre
Il a battu son adversaire au tennis.
cms/verbs-webp/73488967.webp
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
examiner
Les échantillons de sang sont examinés dans ce laboratoire.
cms/verbs-webp/96586059.webp
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
licencier
Le patron l’a licencié.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
former
Nous formons une bonne équipe ensemble.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
confirmer
Elle a pu confirmer la bonne nouvelle à son mari.
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
oublier
Elle a maintenant oublié son nom.