Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
oublier
Elle a maintenant oublié son nom.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
passer
Le train passe devant nous.
cms/verbs-webp/120200094.webp
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
mélanger
Vous pouvez mélanger une salade saine avec des légumes.
cms/verbs-webp/44269155.webp
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
jeter
Il jette son ordinateur avec colère sur le sol.
cms/verbs-webp/75281875.webp
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
s’occuper de
Notre concierge s’occupe du déneigement.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
décider
Elle ne peut pas décider quels chaussures porter.
cms/verbs-webp/92207564.webp
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
monter
Ils montent aussi vite qu’ils le peuvent.
cms/verbs-webp/98977786.webp
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
nommer
Combien de pays pouvez-vous nommer?
cms/verbs-webp/83661912.webp
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
préparer
Ils préparent un délicieux repas.
cms/verbs-webp/21529020.webp
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
courir vers
La fille court vers sa mère.
cms/verbs-webp/115520617.webp
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
renverser
Un cycliste a été renversé par une voiture.
cms/verbs-webp/73649332.webp
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
crier
Si tu veux être entendu, tu dois crier ton message fort.