Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
craindre
Nous craignons que la personne soit gravement blessée.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
découper
Pour la salade, il faut découper le concombre.
vormen
We vormen samen een goed team.
former
Nous formons une bonne équipe ensemble.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
causer
L’alcool peut causer des maux de tête.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
se présenter
Tout le monde à bord se présente au capitaine.
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
écrire
Vous devez écrire le mot de passe!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
supporter
Elle peut à peine supporter la douleur!
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
faire faillite
L’entreprise fera probablement faillite bientôt.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
bruisser
Les feuilles bruissent sous mes pieds.
ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
rencontrer
Ils se sont d’abord rencontrés sur internet.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
ravir
Le but ravit les fans de football allemands.