Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
se présenter
Tout le monde à bord se présente au capitaine.
cms/verbs-webp/101890902.webp
produceren
We produceren onze eigen honing.
produire
Nous produisons notre propre miel.
cms/verbs-webp/58993404.webp
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
rentrer
Il rentre chez lui après le travail.
cms/verbs-webp/61575526.webp
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
céder
De nombreuses vieilles maisons doivent céder la place aux nouvelles.
cms/verbs-webp/118026524.webp
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
recevoir
Je peux recevoir une connexion internet très rapide.
cms/verbs-webp/102169451.webp
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
gérer
On doit gérer les problèmes.
cms/verbs-webp/21529020.webp
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
courir vers
La fille court vers sa mère.
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
parler à
Quelqu’un devrait lui parler ; il est si seul.
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
accompagner
Le chien les accompagne.
cms/verbs-webp/129300323.webp
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
toucher
Le fermier touche ses plantes.
cms/verbs-webp/122010524.webp
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
entreprendre
J’ai entrepris de nombreux voyages.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
ramener
La mère ramène sa fille à la maison.