Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/108014576.webp
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
revoir
Ils se revoient enfin.
cms/verbs-webp/117953809.webp
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
supporter
Elle ne supporte pas le chant.
cms/verbs-webp/95543026.webp
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
participer
Il participe à la course.
cms/verbs-webp/115172580.webp
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
prouver
Il veut prouver une formule mathématique.
cms/verbs-webp/121928809.webp
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
renforcer
La gymnastique renforce les muscles.
cms/verbs-webp/120686188.webp
studeren
De meisjes studeren graag samen.
étudier
Les filles aiment étudier ensemble.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
signer
Il a signé le contrat.
cms/verbs-webp/5161747.webp
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
retirer
La pelleteuse retire la terre.
cms/verbs-webp/62069581.webp
sturen
Ik stuur je een brief.
envoyer
Je t’envoie une lettre.
cms/verbs-webp/78973375.webp
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
obtenir un arrêt maladie
Il doit obtenir un arrêt maladie du médecin.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
accepter
Je ne peux pas changer cela, je dois l’accepter.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
créer
Il a créé un modèle pour la maison.