Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
rapporter
Elle rapporte le scandale à son amie.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
décider
Elle ne peut pas décider quels chaussures porter.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
chercher
La police cherche le coupable.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
suivre
Mon chien me suit quand je fais du jogging.
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
préparer
Un délicieux petit déjeuner est préparé!
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
retarder
L’horloge retarde de quelques minutes.
sturen
Hij stuurt een brief.
envoyer
Il envoie une lettre.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
rencontrer
Parfois, ils se rencontrent dans l’escalier.
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
installer
Ma fille veut installer son appartement.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
répéter
Mon perroquet peut répéter mon nom.
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
remercier
Je vous en remercie beaucoup!