Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
boire
Les vaches boivent de l’eau de la rivière.
cms/verbs-webp/93792533.webp
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
signifier
Que signifie ce blason sur le sol?
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
commander
Il commande son chien.
cms/verbs-webp/43532627.webp
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
vivre
Ils vivent dans une colocation.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
échanger
Les gens échangent des meubles d’occasion.
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
pardonner
Je lui pardonne ses dettes.
cms/verbs-webp/859238.webp
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
exercer
Elle exerce une profession inhabituelle.
cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
expliquer
Grand-père explique le monde à son petit-fils.
cms/verbs-webp/46602585.webp
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
transporter
Nous transportons les vélos sur le toit de la voiture.
cms/verbs-webp/122470941.webp
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
envoyer
Je t’ai envoyé un message.
cms/verbs-webp/94555716.webp
worden
Ze zijn een goed team geworden.
devenir
Ils sont devenus une bonne équipe.
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
apparaître
Un gros poisson est soudainement apparu dans l’eau.