Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
noter
Elle veut noter son idée d’entreprise.

toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
augmenter
La population a considérablement augmenté.

publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publier
La publicité est souvent publiée dans les journaux.

hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
espérer
Beaucoup espèrent un avenir meilleur en Europe.

gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
aller
Où allez-vous tous les deux?

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
réduire
Je dois absolument réduire mes frais de chauffage.

terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
récupérer
J’ai récupéré la monnaie.

weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
s’enfuir
Notre fils voulait s’enfuir de la maison.

uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
sortir
Les enfants veulent enfin sortir.

kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
regarder
Elle regarde à travers des jumelles.

verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
améliorer
Elle veut améliorer sa silhouette.
