Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
protéger
Un casque est censé protéger contre les accidents.
cms/verbs-webp/99392849.webp
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
enlever
Comment peut-on enlever une tache de vin rouge?
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
retirer
Comment va-t-il retirer ce gros poisson?
cms/verbs-webp/40326232.webp
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
comprendre
J’ai enfin compris la tâche !
cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
présenter
Il présente sa nouvelle petite amie à ses parents.
cms/verbs-webp/67095816.webp
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
emménager ensemble
Les deux prévoient d’emménager ensemble bientôt.
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
accomplir
Ils ont accompli la tâche difficile.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
imprimer
Les livres et les journaux sont imprimés.
cms/verbs-webp/104820474.webp
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
sonner
Sa voix sonne fantastique.
cms/verbs-webp/31726420.webp
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
se tourner
Ils se tournent l’un vers l’autre.
cms/verbs-webp/107407348.webp
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
voyager
J’ai beaucoup voyagé à travers le monde.
cms/verbs-webp/104167534.webp
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
posséder
Je possède une voiture de sport rouge.