Vocabulaire
Apprendre les verbes – Néerlandais

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
protéger
Un casque est censé protéger contre les accidents.

verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
enlever
Comment peut-on enlever une tache de vin rouge?

trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
retirer
Comment va-t-il retirer ce gros poisson?

begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
comprendre
J’ai enfin compris la tâche !

voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
présenter
Il présente sa nouvelle petite amie à ses parents.

samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
emménager ensemble
Les deux prévoient d’emménager ensemble bientôt.

voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
accomplir
Ils ont accompli la tâche difficile.

drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
imprimer
Les livres et les journaux sont imprimés.

klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
sonner
Sa voix sonne fantastique.

zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
se tourner
Ils se tournent l’un vers l’autre.

rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
voyager
J’ai beaucoup voyagé à travers le monde.
