Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
expliquer
Grand-père explique le monde à son petit-fils.
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
dire
J’ai quelque chose d’important à te dire.
cms/verbs-webp/71260439.webp
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
écrire à
Il m’a écrit la semaine dernière.
cms/verbs-webp/123203853.webp
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
causer
L’alcool peut causer des maux de tête.
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
étreindre
Il étreint son vieux père.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
passer
Le temps passe parfois lentement.
cms/verbs-webp/122789548.webp
geven
Wat heeft haar vriend haar voor haar verjaardag gegeven?
donner
Qu’a-t-il donné à sa petite amie pour son anniversaire?
cms/verbs-webp/106203954.webp
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
utiliser
Nous utilisons des masques à gaz dans l’incendie.
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
pardonner
Je lui pardonne ses dettes.
cms/verbs-webp/68561700.webp
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
laisser ouvert
Celui qui laisse les fenêtres ouvertes invite les cambrioleurs!
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passer
Le Moyen Âge est passé.
cms/verbs-webp/114231240.webp
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
mentir
Il ment souvent quand il veut vendre quelque chose.